BEETSTERZWAAG - De miljoenen van Oene

‘Gekke Oene! Gekke Oene!’ zo schreeuwden de kinderen van Beetsterzwaag hem na. Ze wisten weinig van de man die ze plachten te plagen, behalve dat hij vreemd en onvoorspelbaar was. Oeno van Teyens, de man die voor haan speelde in zijn kippenhok, die met regen of storm binnen voor de ramen zat met zijn zuidwester op het hoofd en een regenjas aan, had een reputatie die zijn leven lang de tongen losmaakte.
Maar was hij echt gek, of speelde hij een toneel? Niemand wist het zeker. Wat vaststond, was dat zijn leven een en al mysterie en controverse was, en dat zijn testament eeuwenlang de familie en het dorp bezighield.

1. HET GRAF
Het kerkje van Beetsterzwaag ligt vredig verscholen in het dorp, omringd door een klein, stil kerkhof. Het is een plek waar de tijd lijkt te vertragen, waar de wind zacht door de bomen ruist en de zonnestralen spelen op de verweerde grafstenen. Elk graf vertelt een eigen verhaal, fluistert een eigen verleden. Hier ligt de jonge Indonesische Basoeki, zijn leven abrupt beëindigd, en het imposante familiegraf van Harinxma thoe Slooten, dat herinneringen draagt aan eeuwenoude familiegeschiedenissen.
Tussen al deze graven rust ook Oeno van Teyens, de man die het dorp zijn leven lang bezig hield met zijn vreemde gedrag en de verhalen die daaruit voortkwamen. Hij ligt naast zijn moeder, zijn broer Sacco en zus Etta, een bescheiden steen markeert zijn plek, nauwelijks opgemerkt door voorbijgangers, maar beladen met geschiedenis.
De dood overviel Oeno als een dief in de nacht. Vier jaar na het overlijden van zijn zus Etta kwam er een einde aan het leven van deze excentrieke, veelbesproken man. Zijn dood luidde het begin van een van de langstdurende erfeniskwesties die Friesland ooit heeft gekend. Een aaneenschakeling van geruchten, rechtszaken en familieruzies die bijna een eeuw zou duren.
Er gingen verhalen rond dat zelfs de lichamen van Etta en Oeno niet meer in het familiegraf van de Van Teyens zouden liggen. Sommigen fluisterden dat ze waren opgegraven, dat hun stoffelijke resten waren verdwenen, en dat niemand precies wist waar ze waren gebleven. De stilte over hun laatste rustplaats voegde een extra schaduw toe aan de mystiek rondom hun leven, een stilte die nog steeds fluistert over het kerkhof van Beetsterzwaag.
Het familiegraf van de 'van Teyens' te beetsterzwaag

2. OENE VAN TEYENS

Als men alle verhalen moet geloven, dan zat er bij Oeno van Teyens meer dan één steekje los. Hij was de jongste zoon van Benedictus en Froukje, geboren in een gezin waarin zijn oudere broer Sacco en zus Etta Arnolda al de toon zetten. Maar Oeno was anders...opvallend, excentriek en vooral onderwerp van eindeloze dorpsroddels. In Beetsterzwaag kreeg hij al snel de bijnaam ‘gekke Oene’. Of hij werkelijk gek was, daarover bestaat nog steeds twijfel. Wat echter onmiskenbaar was, is dat hij een buitengewone rijkdom bezat, een fortuin dat hem van jongs af aan onafhankelijk maakte. Werken hoefde hij nooit; zijn vermogen was een nalatenschap van generaties die hun fortuin zorgvuldig hadden opgebouwd en door vererving hadden behouden.

De Van Teyens waren geen adellijke familie, maar ze hadden hun naam verdiend in de wereld van verveners en landeigenaren. Door de jaren heen had het gezin aanzienlijke rijkdom vergaard en behouden, met zorgvuldig beheer en slimme investeringen. Oeno’s vader, Benedictus, was een uitvinder van formaat: hij ontwikkelde de draineerbuis, een eenvoudige maar ingenieuze oplossing die hem aanzienlijke inkomsten verschafte.

Toch was het leven van Benedictus niet zonder zorgen. Als verstokte vrijgezel keek hij met bezorgdheid naar de toekomst: er waren geen directe erfgenamen om zijn vermogen voort te zetten. Naar wie zou al dat geld gaan als hij stierf? Hij dacht er vaak over na, totdat hij op een plan kwam dat zowel briljant als gedurfd was...een plan dat uiteindelijk de loop van de familiegeschiedenis voor altijd zou veranderen.

3. HET TESTAMENT

In het hart van de dorpsstraat van Beetsterzwaag stond een groot herenhuis, statig en met een aanwezigheid die niet te missen was. Hier leefde Benedictus van Teyens, samen met zijn zus, in een wereld van rust en overvloed. Hun leven werd omgeven door rijkdom die generaties had opgebouwd, een leven waarin de luxe vanzelfsprekend leek, maar waar ook de kleine dagelijkse spanningen nooit ver weg waren. Benedictus was een man van vrije geest, een denker die zijn ideeën en fantasieën vaak luidruchtig met zijn zus deelde. Dit leidde soms tot lichte irritaties; zij vond zijn plannen vaak vergezocht en sprak haar mening daarover direct uit. Maar Benedictus liet zich niet van de wijs brengen.

Op een dag kwam hij met een voorstel dat zijn zus volledig van haar stuk bracht. Plotseling stelde hij zijn zus voor aan Froukje, hun dienstmeid. “Maar haar ken ik al,” stamelde zijn zus perplex. Benedictus knikte rustig en liet weten dat Froukje aan tafel mocht zitten. De verwarring en verontwaardiging bij zijn zus waren groot: hoe durfde hij? Froukje was beneden hun stand, slechts een dienstmeid, en toch werd zij plotseling naast hen aan tafel toegelaten.

Maar Benedictus was vastberaden en liet zich niet tegenhouden. Hij drong aan: “Wat als ik met haar wil trouwen? Heb je daar bezwaar tegen?” De stilte die volgde, was zwaar en geladen. Zijn zus wist geen antwoord te geven op dit onverwachte nieuws. Vanuit het niets had Benedictus zijn besluit genomen, zonder overleg, en het schokte zijn zus tot in haar kern. Het idee dat hun dienstmeid, iemand zo ver beneden hun sociale rang, zijn echtgenote zou worden, was voor haar ondenkbaar.

Benedictus was toen zestig jaar oud. Net als zijn zus had hij geen nageslacht en maakte hij zich grote zorgen over de toekomst van het Van Teyens vermogen. Zijn nalatenschap moest veiliggesteld worden, het moest in de familie blijven. Een huwelijk en het krijgen van kinderen bood de uitweg die hij zocht, terwijl zijn zus zich wanhopig verzette. Maar niets kon Benedictus van zijn koers afbrengen. Het huwelijk vond plaats en gaf hem precies wat hij wilde: erfgenamen die de familiegeschiedenis zouden voortzetten.

Elf maanden later schonk Froukje het leven aan hun dochtertje, Etta Arnolda. Een jaar daarop volgde zoon Sacco, en kort daarna de jongste, Oeno. Zo was het Van Teyens-geslacht verzekerd van een nieuwe generatie, maar het pad dat zij zouden volgen, zou allesbehalve eenvoudig zijn.

Op zijn achtenzestigste verjaardag, terwijl hij ziek thuis lag, voelde Benedictus dat zijn einde naderde. Hij riep een notaris en zeven getuigen bijeen voor een bijzondere wilsbeschikking: een fideï-commissair testament. Hierin bepaalde hij dat zijn bezittingen in de familie moesten blijven en niet vervreemd mochten worden. Zijn drie kinderen kregen het vruchtgebruik van alles, en bij hun meerderjarigheid zouden zij volledige beschikking krijgen over het vermogen, op voorwaarde dat zij goed voor hun moeder zorgden. Omdat het erfrecht van man op vrouw toen nog niet bestond, kreeg Froukje zelf geen direct aandeel in de erfenis. Wel schonk hij haar twee paarden, twaalf koeien en jong vee, plus een jaarlijkse toelage van 800 gulden zolang zij ongehuwd bleef. Bij hertrouwen halveerde dat bedrag.  Zelfs het personeel werd niet vergeten; ook zij kregen hun deel.

Alles was zorgvuldig op papier gezet, maar Benedictus kon het testament niet zelf ondertekenen: zijn ziekte was te ernstig. Kort daarna overleed hij, voordat zijn oudste kinderen tien jaar oud waren.

Froukje bleef alleen achter met drie jonge kinderen. Om de zorg en het huishouden te ondersteunen, nam zij haar nichtje Hesseltje Kaspers in dienst. De jonge weduwe bleef wonen in de grote Fockens-state van Beetsterzwaag, omringd door personeel dat voor haar en de kinderen zorgde. Onder hun liefdevolle toezicht groeiden de kinderen op tot volwassenen. Ze volgden hun studies, ieder met hun eigen karakter, en zorgden trouw voor hun moeder. Hoewel hun vader pas op zijn zestigste trouwde, kozen de kinderen later zelf voor een ongehuwd leven. Allen bleven kinderloos, maar de band met hun moeder bleef onverbroken. Pas toen zij over de vijftig waren, kwam er een einde aan hun zorgzame rol, met het overlijden van Froukje op vijfentachtigjarige leeftijd.

4. EEN NIEUW TESTAMENT

Het leven van de Van Teyens-familie werd opnieuw opgeschrikt door een tragedie. Sacco, de oudere broer van Oeno, nam op tragische wijze zijn eigen leven. Zijn plotselinge dood liet een leegte achter die diep voelbaar was, niet alleen voor zijn zus Etta, maar voor de hele gemeenschap. Het besef dat Sacco geen testament had nagelaten, bracht Etta tot een diep besef: de toekomst van het familievermogen was nog steeds onzeker. Toch viel alles, tot haar verrassing, automatisch in handen van haarzelf en haar jongere broer Oeno.

Met het verkrijgen van hun erfdeel kwamen ook verantwoordelijkheden. Samen besloten Etta en Oeno het vermogen niet alleen te behouden, maar er ook iets goeds mee te doen. Zo ontstond de Van Teyens Fundatie, een stichting gewijd aan het ondersteunen van ongehuwde of weduwe dames. De stichting bood ook onderdak aan zes vrouwen, een plek van veiligheid en rust, een getuigenis van hun zorgzame intenties te midden van hun eigen turbulente levens.

Na de oprichting van de stichting besefte Etta dat er nog een belangrijk aspect geregeld moest worden: hun testamenten. Samen met Oeno ging zij naar notaris Arnold Andreae. Het was van groot belang dat hun nalatenschap correct en juridisch sluitend werd vastgelegd, zodat er geen ruimte zou blijven voor verwarring of toekomstige disputen. Het oude testament, met zijn complexe regelingen en vroegere wilsbeschikkingen, werd formeel herroepen. In hun plaats kwam een nieuw testament, zorgvuldig opgesteld, dat duidelijkheid en zekerheid bood.

In dit nieuwe testament werd vastgelegd dat na het overlijden van de één, de ander volledig zou kunnen beschikken over het vruchtgebruik van het familievermogen. Op die manier bleef het kapitaal binnen de familie, beschermd tegen versnippering, en werd het leeuwendeel van de rijkdom gegarandeerd voor de langstlevende. Het was een slimme en vooruitziende regeling, een testament dat rust bracht in een familie die anders nooit rust kende, een testament dat ervoor zorgde dat de Van Teyens-fortuin in goede handen bleef.

5. NIEUWE BUREN

In diezelfde tijd bracht het leven van Beetsterzwaag een nieuwe wind met zich mee. In het huis naast dat van de Van Teyens trok het dokterspaar Tonckens in: Joachimus Lunsingh Tonckens en zijn vrouw Helena Aletta Koumans. Ze waren niet geheel onbekend bij de Van Teyens; Helena’s moeder had ooit een warme vriendschap onderhouden met Etta, een band die de komst van de nieuwe buren een tintje vertrouwdheid gaf.

Al snel werd duidelijk dat de Van Teyens het dokterspaar als hun vertrouwde artsen beschouwden. Maar al gauw groeide er ook een subtiele vriendschap. Tonckens, een man van bedachtzaamheid en precisie, noemde Oeno zijn dierbare vriend. Toch waren de regels in het huis van de Tonckens streng: Oeno mocht niet verder komen dan de keuken, waar de dienstmeiden hun werk deden. Helena Tonckens vond Oeno een onhygiënisch, vreemd mannetje; zijn aanwezigheid in huis werd gedoogd, niet verwelkomd. Ze zag hem liever vertrekken dan blijven, een subtiele vijandschap die nooit uitgesproken werd maar altijd voelbaar hing in de lucht.

Etta daarentegen voelde zich wél welkom. Als zij op bezoek kwam, vulde het huis zich met zachte gesprekken en warme glimlachen. Ze praatte met de dochters van het dokterspaar over koetjes en kalfjes, en zij waren altijd blij met haar aanwezigheid. Maar die vreedzame harmonie was fragiel, als een porseleinen schaal die op het punt staat te breken.

Op een donkere, stormachtige avond veranderde de rust in huivering. Het was laat, iedereen in huize Teyens sliep, op een paar toegewijden na. Dienstbode Ans, zich bewust van Etta’s slechte gezondheid, had de tuin opgezocht voor een kort moment van romantiek met haar vrijer in het prieeltje. Het zachte gefluister van de nacht werd plots doorbroken door een ijzingwekkende gil die door het huis snijdde. Ans bevroor; de stem was van haar mevrouw. “Moordernaar! Moordernaar! Jij hebt mij vermoord!” riep Etta in paniek.

In blinde paniek rende Ans naar binnen, de trap op, tot aan Etta’s slaapkamerdeur. Daar stond de dokter, Joachim Tonckens, kalm en beheerst, met een vinger op zijn lippen. “Zachtjes, zachtjes,” fluisterde hij, “ze is net in slaap gevallen. Ze is heel erg ziek.” Onder de indruk van zijn autoriteit en bedwongen door zijn geruststellende toon, knikte Ans onderdanig en daalde voorzichtig terug naar beneden, met een mengeling van verwondering en angst.

De volgende ochtend bracht de zon een schrijnende stilte. Etta lag roerloos in bed; haar leven was geëindigd. Oeno, de jongste erfgenaam, had nog geen idee van de tragedie. Waarschijnlijk zat hij in het kippenhok, waar hij sinds de dood van zijn moeder vaak zijn toevlucht zocht, kakelend en spelend alsof de wereld buiten hem niets kon deren. Het nieuws van Etta’s overlijden leek hem nauwelijks te raken; hij bleef zitten waar hij zat, alsof de dood hem niet had kunnen bereiken.

Het testament van Etta werd kort daarna geopend bij notaris Arnold Andreae. Wat tevoorschijn kwam, verbaasde en verontrustte velen. Haar deel van de nalatenschap had zij nagelaten aan de Van Teyens Fundatie, de stichting die zij en haar broer hadden opgericht. De familie van Boelens kreeg vijf boerderijen, en de kerkelijke instellingen werden royaal bedacht. Ook het personeel werd niet vergeten.

Maar het meest prikkelende detail van het testament stak als een schaduw door het dorp: Etta had Joachim Tonckens en zijn vrouw als erfgenamen benoemd. Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje door Beetsterzwaag. De dorpelingen waren sceptisch, achterdochtig en overtuigd dat Etta’s dood niet natuurlijk was verlopen. Sommigen fluisterden dat zij met een handje hulp was overlijden, en dat niemand minder dan de dokter verantwoordelijk zou zijn geweest. Volgens de geruchten had hij Etta vergiftigd met een bordje pap.

In de nacht van Etta’s overlijden zouden, zo werd beweerd, kistjes met waardevolle spullen door dokter Tonckens naar zijn huis zijn gebracht. Dit was waargenomen door een dienstmeid, die hierdoor in conflict kwam met Helena Tonckens. De situatie escaleerde dusdanig dat de dienstmeid vertrok; vrijwillig, naar men zei, maar vermoedelijk met een vorm van zwijggeld om haar mond te houden.

De gebeurtenissen van die avond, het onverwachte overlijden en de vreemde aanwijzingen rondom Tonckens, zouden jarenlang de tongen losmaken. Beetsterzwaag was nooit meer hetzelfde, en de mysterieuze schaduw van die ene nacht zou altijd over het dorp blijven hangen.

6. VREEMD GEDRAG

Na het overlijden van zijn zus Etta stond Oeno er volledig alleen voor. Al zijn rijkdommen en miljoenen brachten hem geen vreugde; geld kon de leegte niet vullen, noch de vreemde eenzaamheid van zijn bestaan maskeren. Waar hij vroeger nog enigszins zichtbaar was in de dorpsgemeenschap, veranderde hij nu in een teruggetrokken en ontoegankelijke figuur.

Het was bijna onmogelijk om Oeno nog alleen op straat aan te treffen. Overal waar hij kwam, waren oppassers aanwezig, soms twee of drie, die hem stevig vasthielden om te voorkomen dat hij zich losrukte en de controle verloor. Zijn angst voor honden was legendarisch en leek enkel te groeien. Zelfs wanneer er geen viervoeters in de buurt waren, bewoog Oeno zich schichtig door de straten, klaar om zich te verdedigen tegen een denkbeeldige aanval. Vaak droeg hij een knuppel bij zich, klaar om een hond te verjagen, of misschien gewoon om zijn onzekerheid tastbaar te maken. Zelfs binnenshuis kon hij plotseling tekeergaan, alsof elke hoek en iedere schaduw een bedreiging inhield.

Zijn begeleiders waren er niet alleen vanwege de honden. Oeno had een diepe angst voor mensen, vooral meisjes en vrouwen. Hij was mensenschuw geworden, een gesloten wezen dat zich soms onvoorspelbaar gedroeg. Straatroddels en geruchten over hem waren meedogenloos en onverbiddelijk:

“Hij doet zelfs zijn broek niet naar beneden als hij naar de wc gaat!” fluisterden de dorpelingen.

Er werd beweerd dat hij zich niet zelfstandig kon verschonen, als een zuigeling zijn behoeften in zijn broek deed, ongeacht het seizoen. Zijn kleding stapelde zich op zijn lichaam op: meerdere lagen, zowel winter als zomer, en in bed droeg hij liefst zeven slaapmutsen tegelijk.

Naast deze eigenaardigheden had hij een vreemde fascinatie: hij speelde voor haan in het kippenhok, joeg de echte haan de stuipen op het lijf en kon urenlang verdwijnen in dat kleine universum. Wie hem daar eenmaal had gezien, wist: hem eruit krijgen zou een strijd worden. Dit waren slechts enkele fragmenten van de talloze verhalen die over Oeno circuleerden.

Als hij per ongeluk de buitenwereld betrad, joelden de kinderen van het dorp hem toe:

“Gekke Oeno! Gekke Oeno!”

Het was een mengeling van spot, nieuwsgierigheid en vermaak. Oeno werd een gewillig slachtoffer van de jeugd, een levende legende van vreemd gedrag en grilligheid.

En toch, werd deze zelfde ‘gek’ benoemd tot president-kerkvoogd van Beetsterzwaag. Hoe kon iemand die in het dorp als instabiel en angstig bekend stond, door een prominente figuur als Mr. Binnert Philip baron Van Harinxma thoe Slooten, later Commissaris des Konings in Friesland, worden erkend als een man met gezond verstand?

Oeno’s liefde voor boeken was een ander mysterie. Hij verslond de ene na de andere bundel, verloor zich in verhalen en theorieën. Zijn intellectuele belangstelling stond in scherp contrast met het beeld dat de dorpelingen van hem hadden. Was hij werkelijk gek, of speelde hij slechts een meesterlijk toneelstuk, een zorgvuldig geconstrueerd masker dat zijn ware zelf verborg? Het antwoord zou altijd een raadsel blijven.

7. DE DOOD VERRAST

Na het overlijden van zijn zus Etta stond Oeno er volledig alleen voor. Zijn wereld leek kleiner te worden, stiller, dreigender misschien. Toch was hij niet volledig verlaten: zijn goede buur, de dorpsarts Joachimus Lunsingh Tonckens, hield een scherp oog op hem. Tonckens bezocht Oeno regelmatig, sprak zachtjes tegen hem, begeleidde hem over het erf en door de straten van Beetsterzwaag.

In het dorp gingen er geruchten:

“De dokter heeft gekke Oeno volledig in zijn macht!”

Sommigen fluisterden dat als Oeno zich te vreemd gedroeg, hij zomaar in een dwangbuis zou kunnen worden gestopt. Niemand wist precies hoe de dokter te werk ging; het waren slechts schaduwen van verhalen, gefluisterd achter deuren en ramen.

Bezoekers kregen Oeno bijna nooit te zien. Wanneer iemand aan de deur stond, was het een personeelslid of een oppasser die opendeed. Binnen kijken of spreken was bijna onmogelijk; Oeno was als een spook in zijn eigen huis.

Slechts één keer per jaar trad hij uit zijn cocon: het moment dat hij zijn pacht kwam innen van zijn uitgestrekte landerijen. Omringd door begeleiders, met zakken vol guldens en rijkdaalders, bewoog hij zich door het dorp. Het klinken van munten leek hem een bijzondere vreugde te geven, alsof elke munt een stukje zekerheid en controle over zijn wereld bood. Op de terugweg droegen de oppassers met moeite de zware zakken, terwijl Oeno ernaast liep, nauwelijks merkend dat hij werd geholpen.

Maar het lot zou hem onverwacht treffen. In het jaar 1866 werd Oeno verrast door de dood, en met zijn overlijden begon een van de langstlopende en meest beruchte testamentkwesties in Friesland. Het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje door Beetsterzwaag: Oeno was dood, maar niet zomaar gestorven, dat dachten de dorpelingen. Het verhaal nam al snel sinistere vormen aan.

Toen notaris Arnold Andreae het testament opende, bleek tot grote schok van velen dat Oeno’s familie... zijn achterneven, nichten en andere verwanten...helemaal niets kregen. Alles, of althans het leeuwendeel van zijn vermogen, was toegewezen aan dokter Tonckens en diens vrouw.

De dorpelingen fluisterden, vermoedden, beschuldigden:

“De oppassers en het personeel kregen een sommetje, zwijggeld. Ze weten van meer, maar mogen er niets over zeggen!”

Plotseling leek het alsof er een luchtje zat aan deze erfenis. De familieleden voelden zich benadeeld, maar ook de rest van het dorp sprak erover. Iedereen vroeg zich af hoe een gewone man als Oeno zo veel rijkdom kon nalaten aan slechts één ander gezin, terwijl zijn bloedverwanten met lege handen achterbleven.

De dood van Oeno zette niet alleen een gemeenschap in beweging, maar leidde ook tot decennialange geruchten, vermoedens van intriges en een testamentaire strijd die nog generaties later zijn weerklank zou vinden. Het verhaal van zijn overlijden was meer dan een feit: het werd een legende van mysterie, rijkdom en mogelijk bedrog.

8. VERMOORD OM HET GROTE GELD

Hoe kon een man die gezond leek, plotseling zijn laatste adem uitblazen? Voor de dorpelingen van Beetsterzwaag was het onbegrijpelijk. Geruchten gingen al snel rond: Oeno van Teyens zou zijn vergiftigd. Men sprak over een bordje pap dat hem werd voorgeschoteld, vermoedelijk doordrenkt met arsenicum. Het was een verhaal dat spanning en angst in de straten van het dorp bracht.

Volgens de dorpelingen was het een zorgvuldig beraamd complot. De notaris en de dorpsarts, Tonckens, zouden samen de hand in het vuur hebben gehad. De gemeenschap keek argwanend toe, want kort na Oeno’s dood trouwden de dochter van de dokter en de zoon van de notaris met elkaar. In de ogen van velen leek alles te wijzen op een sinister plan om Oeno’s immense vermogen te grijpen.

De verhalen namen een haast mythische vorm aan. Iedereen had er een eigen interpretatie van, en de angst dat het om moord ging, werd alleen maar groter. De familie van Oeno was er rotsvast van overtuigd dat er was geknoeid met het testament. Zij probeerden via rechtszaken hun gelijk te halen, maar het mocht niet baten. Er is nog één testament in het spel en dat is het testament wat klopte, maar deze is gesloten gebleven. Wat de familie ook probeerde, het bleef een geheim. Het tweede testament bepaalde dat dokter Tonckens en zijn vrouw het leeuwendeel van het vermogen zouden ontvangen.

In hun wanhoop probeerde de familie het te draaien naar Oeno’s geestelijke gesteldheid. “Hoe kon iemand, vier jaar voor zijn dood, die al geestesziek zou zijn, zelfstandig een testament opmaken?” vroegen ze zich af. Voor hen was dit onmogelijk en onacceptabel. Toch oordeelde de rechtbank dat dit niet bewezen was; de verhalen bleven slechts geruchten, omringd door het mysterie van de man die iedereen ‘gekke Oeno’ noemde.

De herinneringen aan Oeno en zijn excentrieke gedrag waren kleurrijk en bizar.

“Oene sleet zijn laatste jaar in het hondenhok!”
“Hij at uit een hondenbak en wafte tegen voorbijgangers: woef, woef, woef!”
“Hij betaalde de visvrouw een gouden tientje en wilde geen wisselgeld!”

Deze verhalen voedden de mythe, maar niets bewees dat Oeno daadwerkelijk geestesziek was. Het waren anekdotes, roddels en het collectieve geheugen van een dorp dat gefascineerd was door het vreemde en rijke leven van de man.

De pogingen van de familie om hun recht te halen faalden keer op keer. Ook het oprichten van de ‘van Teyens Belangenvereniging’, waar ongeveer tweehonderd vermeende erfgenamen lid van werden, bracht geen dubbeltje op het kleed. Het vermogen van Oeno bleef in handen van de buitenstaanders. En de verhalen over bedrog, intriges en mogelijke moord leefden voort, generatie na generatie.

Het mysterie van Oeno van Teyens en zijn testament bleef ongrijpbaar. De grens tussen waarheid en gerucht vervaagde, en het dorp Beetsterzwaag hield de adem in bij elk fluisterend gesprek over de man die rijk was geworden en gestorven, maar nooit echt werd vergeten.

9. EEN VERBORGEN SCHAT

In het jaar 1868 liet dokter Tonckens in Beetsterzwaag een statig huis bouwen. Iedereen in het dorp wist wel met welk geld dit enorme pand was bekostigd: de opbrengst van Oeno van Teyens’ omvangrijke vermogen had de dokter in staat gesteld dit huis op te trekken. Tonckens bewoonde het huis slechts kort; in 1973 legde hij zijn functie als burgemeester neer en verhuisde naar ’s-Gravenhage. Het pand kreeg later de naam ‘Huize Bordena’ en in de jaren vijftig werd het eigendom van de stichting Pro Senetectute, die er een bejaardentehuis van maakte.

Hoewel de bewoners van Huize Bordena zich niet druk maakten om de naam Oene, bleef die naam rondspoken in de verhalen van het dorp. Iedereen wist: Oene was nooit helemaal weg, en er zou een verborgen schat in het huis liggen. Kisten vol met klinkende muntstukken, zogezegd zorgvuldig verstopt in de muren en vloeren, wachtend op degene die het lef had ze te vinden.

Wanneer een deur plotseling openwaaide, keken de dorpsbewoners verschrikt om zich heen, vinger op de lippen: “Ssst… stil doen. Oene is er.” De verhalen gingen dat de geest van Oene zelf door het huis spookte, een waakzame bewaker van zijn schat, altijd alert, altijd aanwezig.

Na het overlijden van dokter Tonckens zou zijn vrouw het huis hebben geschonken aan de kerkvoogdij. Dat zorgde voor nieuwe roddels en nieuwsgierigheid, zoals altijd wanneer het om Oene ging. Zo was er een zwager van een broer van Oenes vader die een rechtszaak wilde aanspannen over de erfenis. Alles leek klaar voor een proces, maar het kwam nooit tot een rechtszaak. De zwager had aanvankelijk niet veel bezittingen, maar later bleek hij ineens te beschikken over een vermogen van zestigduizend euro. Dit leidde tot groot gefluister in het dorp.

In 1880 klopte een onbekende helderziende aan bij de kerkvoogden.

“In dat huis van jullie, waar nu de dominee woont, daar ligt een schat! Weten jullie dat?”

De kerkvoogden, overdonderd door deze onverwachte aankondiging, luisterden gespannen. De helderziende was overtuigd van zijn zaak en beloofde de schat te vinden, mits hij ongeveer duizend gulden mocht besteden aan het doorzoeken van het pand, inclusief schade aan het gebouw. De oren van de kerkvoogden klapperden van verbazing, en al snel ging het verhaal rond in het dorp: “De dominee zoekt zeker zelf naar de schat!”

Het was geen wonder dat velen in de daaropvolgende jaren het huis binnendrongen, het doorzochten en aan de wanden kloppend, soms met doodsangsten in hun hart. Iedereen hoopte dat het vinden van de schat eindelijk het mysterie van het testament zou oplossen. Er werd gefluisterd dat bij de kisten vol goud ook papieren lagen, misschien wel het ultieme bewijs van Oenes laatste wil.

Toen in 1950 Huize Bordena officieel een bejaardentehuis werd en onder stichting Pro Senetectute viel, kreeg het huis de naam simpelweg ‘Bordena’. De directrice had de verhalen rond het huis meer dan beu:

“Kletskoek!” riep ze. “Het huis is vijf jaar geleden voor zestigduizend gulden vertimmerd, en men heeft helemaal niets gevonden!”

Hoewel het pand grondig werd gerenoveerd en klaargemaakt voor zijn nieuwe functie, bleef de legende van Oene en zijn schat voortleven. “De geest van Oene ontmoeten wij elke nacht om twaalf uur. Een gezellige man,” vertelde de directrice gekscherend aan nieuwe medewerkers, en zo bleef het verhaal van de mysterieuze, rijkdom-omringde Oene, zijn schat en zijn geest levend in de verbeelding van Beetsterzwaag.

10. VERDWENEN UIT HET GRAF

In de jaren zestig kwam het mysterie rond Oeno van Teyens opnieuw in het nieuws, toen een hoogbejaarde beurtschipper uit Almelo, Jan Pruim, de publiciteit doeltreffend bespeelde. Jan Pruim, zoon van Hesseltje Kaspers, de huishoudster van Oenes moeder, had jarenlang nauwkeurig feiten en verhalen opgeschreven. Alles wat zwart-op-wit stond, wekte grote belangstelling: het verhaal van Oene, zijn vreemde gedrag, en vooral de schimmige erfeniskwesties.

Volgens de geruchten zou dokter Tonckens een geslepen en sluwe man zijn geweest, die Oeno volledig in zijn macht had. Het gerucht ging dat de dokter Oeno ertoe had gebracht eerdere testamentaire beschikkingen te vernietigen en een nieuw testament op te stellen, waarin het leeuwendeel van het vermogen naar Tonckens en zijn vrouw ging. Sommigen gingen nog verder: Oeno zou zijn leven hebben gelaten door een bordje pap, vergiftigd door de dokter zelf.

De dorpelingen waren er heilig van overtuigd dat er sprake was van een complot tussen de dokter en notaris Arnold Andreae. De feiten leken dat te bevestigen: kort na Oenes overlijden trouwde de dochter van de dokter met de zoon van de notaris. Alles leek op elkaar afgestemd, en de theorieën over een vooropgezet plan namen toe.

De familie van Oeno probeerde wanhopig gerechtigheid te krijgen. Ze stelden rechtszaken in en probeerden het testament aan te vechten. Niets hielp. De rechtbank achtte niet bewezen dat Oeno geestesziek was of dat er misbruik van hem was gemaakt. Het officiële testament bleef gesloten en onomstreden, ondanks alle verhalen die over Oeno circuleerden.

De verhalen over Oene’s excentrieke gedrag kwamen opnieuw op tafel. Zijn laatste jaar bracht hij door in het zogenaamde hondenhok; hij at uit een hondenbak, wafte “woef, woef, woef” naar voorbijgangers, betaalde een visvrouw een gouden tientje en weigerde wisselgeld. Menig dorpeling sprak erover, maar niemand had ooit daadwerkelijk bewijs van zijn vermeende geestesziekte.

Ook de oprichting van een zogenaamde ‘van Teyens Belangenvereniging’, waar ongeveer tweehonderd vermeende erfgenamen lid van werden, bracht geen financiële verlichting. Iedereen dacht dat er een verborgen fortuin te halen viel, maar zelfs dit initiatief bracht geen cent op. Het mysterie bleef, net zoals Oene zelf, ongezien en onbegrepen.

Wat restte, waren slechts verhalen, fluisteringen en vermoedens. Oeno zou zijn verdwenen uit het graf, letterlijk of figuurlijk. Zijn nalatenschap, zijn rijkdom en zelfs de herinnering aan zijn vreemde, theatrale gedrag, waren door de jaren heen gehuld in een waas van mysterie, geruchten en legendes. De naam Oene van Teyens bleef spoken in Beetsterzwaag, een symbool van rijkdom, excentriciteit en het ongrijpbare.

---------------------------
 👉Op de hoogte blijven van de nieuwste blogs en meer? Volg mij dan op facebook het monument.

🔒BRONNEN: Delpher
                     Online-begraafplaatsen
                     Vreemde Figuren in Friesland
                     Diverse kranten
                     Van Teyens fundatie 
                
     De krant van toen
                     Alle Friezen
                    
 Wikipedia
                     Etc.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten