1.Een doorbraak in de zorg
Het was 1895 toen in het Groningse Zuidlaren een nieuw soort gesticht zijn deuren opende: Dennenoord, het eerste van de Vereniging tot christelijke verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland.
Tot dan toe werden psychiatrische patiënten vaak weggestopt in stadsgestichten, opgesloten achter dikke muren, zonder echte zorg of hoop op herstel. In Dennenoord wilde men het anders doen. Voor het eerst begon men te begrijpen dat deze mensen niet “gek” waren, maar ziek. Ze hadden rust en verpleging nodig. En dat kon, zo dacht men, het beste in een bos, ver weg van de drukke buitenwereld.
Het centrum werd gebouwd in een groot dennenbos en kreeg de naam Dennenoord. En dat was niet zomaar een inrichting: het was een compleet dorp achter hekken. Er waren paviljoens, werkplaatsen en tuinen, maar ook een eigen slager, theater, bibliotheek en kerk. Alles wat de patiënten nodig hadden, lag binnen handbereik. Want naar buiten mochten ze niet.
Patiënten leefden in samengestelde “gezinnen”, met een huismoeder en een vader die toezicht hielden. Ze werkten in de tuinen of in de werkplaatsen, want arbeid werd gezien als heilzaam. En altijd waren daar de hekken van twee meter hoog, om ervoor te zorgen dat niemand ontsnapte. Zelfs de kleding van de patiënten was herkenbaar, zodat iedereen meteen wist waar iemand thuishoorde, mocht die toch de vrijheid zoeken.
In het hart van het terrein lag, verscholen in de bossen, een eigen begraafplaats. Een stille plek waar velen bleven, omdat de buitenwereld hen nooit meer terugzag.
Dennenoord groeide snel. Rond 1935 waren er al achttien paviljoens en werd een tweede inrichting geopend: het Noordersanatorium. Het dorp achter hekken bloeide, maar droeg ook donkere bladzijdes met zich mee.
2.De Helletocht van Dennenoord
Naast de vele gestichten die Nederland in de loop der tijd kende, draagt Dennenoord ook enkele zwarte bladzijden in zijn geschiedenis. Eén daarvan is de nacht van 27 op 28 maart 1945, een nacht die in het geheugen van Zuidlaren en ver daarbuiten gegrift staat.
Het was de laatste fase van de oorlog. Het land balanceerde op de rand van bevrijding, maar juist in die weken sloeg de bezetter nog genadeloos toe. De Duitsers hadden de gebouwen van Dennenoord nodig als oorlogshospitaal voor hun gewonde soldaten. Voor de honderden patiënten die er verbleven, was geen plek meer. Zij golden in de ogen van de bezetter als overbodig. En dus kwam er het bevel: ontruimen.
![]() |
De stoet beweegt zich voort naar station Vries. Bron: Geocatching |
3.De tocht naar Vries
In de koude nacht werden 528 patiënten en enkele verplegers uit hun vertrouwde omgeving gehaald. Hun bestemming: Franeker. Maar eerst moest er een barre tocht gemaakt worden naar het station van Vries, zo’n veertig minuten lopen. Voor gezonde mensen al zwaar in die omstandigheden, laat staan voor zieken, verzwakten en geestelijk gekwelden.
Niet iedereen kon die weg te voet afleggen. Boeren uit de omgeving werden opgetrommeld om met paard en wagen te helpen. Op de karren lagen de patiënten die niet konden lopen, vaak ingenaaid in doeken om te voorkomen dat ze vielen of wegdwaalden. De rest schuifelde, slofte of werd half gedragen.
Het werd een droevige stoet, een lint van mensen dat zich langzaam voortbewoog door de nacht. Oude mannen en vrouwen, bevend van kou en ziekte, starend in de duisternis. Achter hen lieten ze de bossen van Dennenoord achter, het enige thuis dat ze nog kenden. Voor hen lag slechts onzekerheid.
Een omstander zou het later omschrijven als een “treurig lint van verstotenen dat zich door het landschap sleepte”.
![]() |
Station Vries. Bron: Geocatching |
4.De treinrit – benauwd en wreed
Op het station van Vries wachtte een goederentrein. De patiënten werden in de wagons geduwd, wagons die nooit bedoeld waren voor mensen, maar voor vee en vracht. Binnen was het donker, muf en verstikkend. De deuren werden gesloten, en de trein zette zich hortend in beweging richting Franeker.
De reis duurde uren. Patiënten stonden opeengepakt, zonder frisse lucht, zonder water. Sommigen jammerden, anderen waren stil en verward. Het was alsof hun laatste restje waardigheid werd weggenomen.
5.Aankomst in Franeker – nieuwe ontberingen
Maar ook in Franeker wachtte geen verlossing. De stad was al een toevluchtsoord voor evacués uit heel Nederland. Er was nauwelijks plek, nauwelijks eten, nauwelijks zorg. De patiënten werden verspreid over verschillende gebouwen en moesten slapen op stro. Het eten was schaars, vaak niet meer dan waterige soep of een stuk brood.
De verplegers deden wat ze konden, maar de omstandigheden waren erbarmelijk. De zwakken werden zwakker, de zieken zieker. Infecties en ondervoeding sloegen toe. De patiënten, toch al fragiel en afhankelijk, bezweken langzaam onder de slechte zorg en het gebrek aan basisbehoeften.
In de maanden die volgden, vonden 56 patiënten de dood. Niet door hun ziekte, maar door honger, kou en ellende...slachtoffers van een oorlog die hen dubbel trof.
6. Terugkeer en herinnering
Pas op 26 juli 1945, maanden na de bevrijding, keerden de overlevenden terug naar Dennenoord. Maar niets was meer hetzelfde. Het vertrouwde dorp achter hekken had zijn onschuld verloren. De herinnering aan de tocht naar Franeker hing als een schaduw over het terrein.
Lange tijd werd er nauwelijks gesproken over deze tragedie. Pas in 2013 werd er een monument opgericht om de slachtoffers van de helletocht te herdenken. Het beeld herinnert aan die nacht en aan de kwetsbare mensen die niet meer terugkeerden.
Het staat er stil, maar krachtig. Een herinnering aan hoe snel menselijkheid kan verdwijnen...en hoe noodzakelijk het is dat we blijven herinneren.
Deze helletocht is niet zomaar een verhaal uit het verleden, maar een waarschuwing. Een teken dat de zwaksten in de samenleving altijd beschermd moeten worden. Dennenoord draagt die geschiedenis met zich mee, en de bossen rondom fluisteren het nog altijd: ze mogen niet vergeten worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten